Vertaling van een boek over de hemel

Intra Muros Voorwoord

Door Rebecca Springer – 1898

Dit is geen product van mijn verbeelding of een poging een interessant verhaal op te schrijven. Het is een waarheidsgetrouwe beschrijving van een ervaring die ik had toen mijn leven heen en weer werd geslingerd tussen leven en dood, tijd en eeuwigheid en mij een kijkje werd gegeven in de eeuwigheid. Ik ben mij er ten zeerste van bewust dat woorden meer dan tekortschieten in mijn beschrijving. Wat ik hier probeer uit te drukken is slechts een zwak aftreksel van wat ik voelde en zag in mijn beleving van de eeuwigheid. Het is desalniettemin mijn hoop dat ik, hoe onvolkomen dan ook, op deze manier een tipje van de sluier op kan lichten om aan te tonen dat de dood slechts een deur is naar een volgend leven. Als sommige beschrijvingen niet overeenkomen met de religieuze ideeën van de lezer over het volgende leven, kan ik slechts zeggen dat ik geprobeerd heb alles zo goed mogelijk weer te geven, precies zoals het me werd getoond. Dit schrijven is mijn onvolmaakte poging om er een schets van te geven.

 

Hoofdstuk 1

Ik was ver van huis. Hier lag ik dan, ziek en alleen, honderden kilometers weg van vrienden en familie. Hier werd ik omringd door vreemden en ik voelde me eenzaam en verlaten. De enige persoon die direct bij mijn verzorging betrokken was, ofschoon erg aardig, wist eigenlijk niet goed hoe ze voor een zieke moest zorgen.

Al die kleine attenties die het leven van een invalide enigszins kunnen veranderen, waren mij klaarblijkelijk niet gegund. Nee, het ging niet goed met me. Ik had nu al drie weken bijna niets gegeten en nauwelijks iets gedronken. Mijn kracht nam zienderogen af. O, wat verlangde ik naar mijn geliefden, maar die konden onmogelijk komen.

De kamer waar ik lag was zeker niet onaangenaam. Ik verbleef in Kentville op de tweede etage van een groot huis. Er was een groot glas-in-loodraam dat open kon en uitkeek over de straat. Daar genoot ik van, want mijn bed stond er precies voor. Soms werd ik overweldigd door de eenzaamheid en verlangde ik hevig naar een bekend gezicht. Maar dan bad ik dat de gezegende aanwezigheid van Christus mij zou verfrissen en vertroosten en dat hielp iedere keer weer. Er was tenslotte niemand anders die echt voor mij zorgde.

Ik vroeg Hem in het bijzonder om naast mij te staan, mocht mijn tijd gekomen zijn, zodat ik niet alleen door de donkere vallei naar de andere kant zou hoeven te lopen. Maar Hij gaf me zelfs meer dan dat. Iedere keer als ik bad voelde ik de liefdevolle aanwezigheid van mijn redder. Keer op keer smolten mijn angsten en zorgen na zo’n gebed als sneeuw voor de zon weg en omhulde de vrede van God me als een warme, troostende deken.

Toen, op een stormachtige koude morgen, na een zware nacht waarin ik nauwelijks geslapen had, stond ik opeens naast mijn bed, precies voor het glas-in-loodraam. Er stond iemand naast me. Toen ik me omdraaide om te zien wie dat was, herkende ik mijn broer. Hoe kon dat nu? Die was jaren geleden al overleden.

“Frank! Mijn lieve Frank!” Ik schreeuwde haast van vreugde. “Wat goed van je om mij te bezoeken!”

“Het is me een waar genoegen, zusje,” sprak Frank teder. “Zullen we dan maar?” Toen leidde hij me zachtjes naar het raam. Ik keek om en zag de kamer. De persoon die voor me zorgde zat rustig in een hoekje de krant te lezen en scheen niets te merken. Op het bed lag de gedaante van een mens. Bleek, oud en verschrompeld. Op haar vermoeide gezicht stond nog een flauwe glimlach.

Was dat mijn lichaam? Was ik dood? Mijn broer duwde me zachtjes voort. We gleden door het raam, naar het balkon en toen naar de straat. Toen hield ik hem staande en zei beslist: “Ik kan niet verder gaan. Ik kan mijn man en onze lieve zoon niet zomaar achterlaten!”

“Die zijn hier niet. Die zijn honderden kilometers bij je vandaan,” antwoordde Frank eenvoudig.

“Dat weet ik,” sprak ik opnieuw. “Maar ze komen hier weleens. O Frank, ze hebben me nodig. Laat me alsjeblieft blijven!”

“Maak je maar geen zorgen,” sprak Frank weer met een warme glimlach. “Ik zal je later weer terugbrengen, als zij er ook zijn.”

“Zou je dat willen doen?” vroeg ik hem opgewonden. Nu mijn hart wat gerustgesteld was, volgde ik Frank door de straat. Toch was het niet makkelijk om al mijn vrienden en geliefden zomaar op te geven en ik stond verschillende keren stil om verlangend terug te kijken naar de wereld die ik achterliet.

Opeens stopte Frank en zei: “Je bent zo verzwakt. Ik denk dat ik je maar beter kan dragen.” Zonder op antwoord te wachten pakte hij me voorzichtig op en droeg me in zijn armen, alsof ik een klein kind was. Ik gaf me er volledig aan over en legde mijn hoofd op zijn schouder. Het was zo fijn om iemand te hebben die zo goed voor me zorgde na dat verschrikkelijke ziekbed. Hij stapte flink door en ik denk dat ik in slaap was gevallen, want opeens realiseerde ik me dat ik in een prachtig prieeltje zat dat overgroeid was met schitterende, bloeiende klimop. Dit was op zijn zwakst uitgedrukt het mooiste plekje dat ik ooit gezien had.

Overal stonden prachtige bloemen. Ik kende er veel, maar er waren ook onbekenden bij. Wat waren die bloemen mooi. Zelfs de bloemen die ik in mijn aardse leven gekend had, straalden hier met een volmaaktheid die ik niet eerder gezien had. Voor me lag een prachtig landschap. Zacht glooiende heuvels begroeid met gras en overal stonden bloemen in allerlei kleuren. Er groeiden statige bomen met overhangende takken die waren beladen met de prachtigste bloesems en vruchten die ik ooit gezien had. Ik moest direct denken aan het visioen dat Johannes had toen hij op het eiland Patmos gevangen zat, waarin hij de boom des levens beschreef. De boom des levens, midden in de tuin van God, met vele verschillende vruchten en waarvan de bladeren gebruikt kunnen worden om genezing te brengen aan de volkeren. Hemelse bomen… Wat een pracht.

Toen zag ik dat er kinderen onder speelden. Hun blije stemmetjes weerklonken over de velden terwijl ze speelden en lachten. Overal zag ik nu ook mensen lopen. Sommigen liepen alleen, maar de meesten liepen in groepjes. Wat waren die mensen vredig en kalm! Ik kon het gewoon voelen, ook al waren ze ver bij me vandaan. Ze waren allemaal gekleed in prachtige witte gewaden. Terwijl ik naar hun blije, rustige gezichten en hun smetteloze gewaden keek, moest ik denken aan een andere passage uit het boek Openbaring: “Dit zijn zij die hun kleren gewassen hebben in het bloed van het Lam.”

En wat was dat? Daar achter de bomen? Waren dat huizen? Prachtige villa’s eigenlijk. Ze lagen half verscholen achter de bomen, maar nu ik er beter naar keek, zag ik de geweldige en gecompliceerde architectuur. Dat waren zonder twijfel de huizen van al die mensen die daar door de velden liepen in deze hemelse plaats.

Eind voorbeeld

Lees het hele boek